Naar inhoud springen

Harold Alexander

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Harold Alexander
Harold Alexander
Harold Alexander
Geboren 10 december 1891
Londen, Engeland
Overleden 16 juni 1969
Slough, Berkshire, Engeland
Rustplaats Ridge, Hertfordshire, Engeland[1]
Land/zijde Vlag van Verenigd Koninkrijk Verenigd Koninkrijk
Onderdeel British Army
Dienstjaren 19111946
Rang Field marshal
Bevel Commandant van de Britse strijdkrachten in het Midden-Oosten
Opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten in het Middellandse Zee gebied
Minister van Defensie
Slagen/oorlogen Eerste Wereldoorlog

Tweede Wereldoorlog

Harold Rupert Leofric George, graaf Alexander van Tunis (Londen, 10 december 1891Slough, 16 juni 1969) was een Brits officier en veldmaarschalk van Brits-Ierse afkomst die zowel in de Eerste Wereldoorlog als de Tweede Wereldoorlog diende. Hij was tussen 1946 en 1952 gouverneur-generaal van Canada.

Alexander werd geboren in Londen en was de derde zoon van James Alexander, graaf van Caledon en Elizabeth Alexander, gravin van Caledon, een dochter van Hector Grahan-Toler, graaf van Norbury. Alexander studeerde aan de Hawtreys en Harrow School en nam in 1910 deel aan de Fowler Match tegen Eton College en ging daarna naar de Royal Military Academy Sandhurst.

Eerste Wereldoorlog

[bewerken | brontekst bewerken]

Na Sandhurst werd Alexander toegevoegd als tweede luitenant aan de Irish Guards, die tijdens de Eerste Wereldoorlog deel uitmaakte van de British Expeditionary Force (BEF). Alexander was toen een 22-jarige luitenant en pelotonscommandant en werd in februari 1915 bevorderd tot kapitein en in februari 1917 tot majoor.

Tijdens zijn dienst aan het Westfront raakte Alexander twee keer gewond. Voor zijn moed en opoffering ontving hij in januari 1916 het Military Cross en in oktober 1916 kreeg hij de Distinguished Service Order en werd later onderscheiden met het Franse Legioen van Eer.

Tussen 1919 en 1920 leidde Alexander als een tijdelijke luitenant-kolonel de Baltisch-Duitse Landeswehr in de Letse Onafhankelijkheidsoorlog. Na te hebben gediend in Turkije en Gibraltar werd de tijdelijke rang definitief en kreeg Alexander het bevel over het 1ste bataljon van zijn eigen regiment en werd in januari 1926 toegevoegd aan de Staff College in Camberley. Alexander werd in januari 1928 bevorderd tot kolonel en werd de volgende maand al commandant van de Irish Guards en zijn regimentsdistrict, een post die hij tot januari 1930 behield, en werd daarna voor een jaar toegevoegd aan de Imperial Defence College.

In 1934 werd Alexander het bevel gegeven over de Nowshera Brigade bij de Noordwestelijke Grensprovincie in India. Voor zijn diensten en vooral voor zijn acties bij de Loe-Agra operaties bij de noordwestelijke grens tussen februari en april 1936 werd Alexander in 1936 benoemd tot Lid in de Britse Orde van de Ster van Indië.

In maart 1937 werd Alexander benoemd tot adjudant van koning George VI. In oktober 1937 promoveerde Alexander tot generaal-majoor en keerde in februari 1938 terug om het bevel over te nemen van de 1e Infanteriedivisie.

Tweede Wereldoorlog

[bewerken | brontekst bewerken]

Na de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog werd Alexander samen met de 1e Infanteriedivisie overgebracht naar Frankrijk en leidde in mei 1940 de succesvolle terugtocht van zijn divisie naar Duinkerke. Kort nadat Bernard Montgomery het bevel kreeg over het 2e Legerkorps was Alexander nog steeds op de stranden bij Duinkerken en had daar het bevel over het 1e Legerkorps en verliet op 3 juni 1940 Duinkerke.

In juli 1940, benoemd tot luitenant-generaal, keerde Alexander terug naar Groot-Brittannië en werd benoemd tot General Officer Commanding-in-Chief (GOC-in-C) van de Southern Command, waar hij verantwoordelijk was voor de verdediging van Zuidwest-Engeland. Op 1 januari 1942 werd hij geridderd en benoemd tot Ridder Commandeur in de Britse Orde van het Bad en werd in februari 1942 na de Japanse invasie van Birma naar India gezonden als een GOC-in-C van Birma met de rang van generaal. Terwijl hij het bevel voerde over het latere Veertiende Leger liet de tactische uitvoering van de campagne over aan zijn korpscommandant William Slim en Alexander onderhield de meer politieke relatieaspecten met Joe Stillwell, de eigenlijke commandant van de Chinese troepen.

In juli 1942 werd Alexander teruggeroepen vanuit Birma en moest terugkeren naar Groot-Brittannië. Hij moest het Eerste Leger gaan leiden waardoor Alexander deel ging uitmaken van Operatie Toorts, de invasie van Noord-Afrika. Door een bezoek van premier Winston Churchill en de Chief of the Imperial General Staff generaal Alan Brooke aan Egypte in augustus 1942 vloog Alexander op 8 augustus 1942 naar Caïro om Claude Auchinleck te vervangen als opperbevelhebber van de Middle East Command, een post waardoor hij verantwoordelijk werd voor de woestijnoorlog in Noord-Afrika. Gelijktijdig verving Bernard Montgomery Auchinleck als general commanding officer over het Britse Achtste Leger (Eighth Army). Alexander zette de overwinning van Montgomery in Tweede Slag bij El Alamein voort en rukte samen met het Achtste Leger op richting Tripoli waarvoor hij werd onderscheiden met de benoeming tot Ridder Grootkruis in de Britse Orde van het Bad. Nadat de Brits-Amerikaanse troepen van Operatie Toorts en het Britse Achtste Leger in Tunesië in februari 1943 samenkwamen, werden ze onder een verenigd bevel van de nieuw gevormde 18e Legergroep onder leiding van Alexander gebracht, die weer onder generaal Dwight D. Eisenhower stond.

In mei 1943 gaven de As-troepen in Tunesië zich over en Alexander kreeg het bevel over de 15e Legergroep onder Eisenhower over de komende geallieerde landing op Sicilië. Alexander controleerde opnieuw twee legers: het Achtste Leger van Montgomery en de Amerikaanse Zevende Leger van George Patton. Na Sicilië en de voorbereiding voor de invasie van Italië werd het hoofdkwartier van het Amerikaanse Zevende Leger vervangen door die van het Amerikaanse Vijfde Leger onder Mark Wayne Clark.

Toen Eisenhower de geallieerde landingen in Normandië aan het voorbereiden was, was het zijn intentie om Alexander bevelhebber van de grondtroepen te maken, omdat hij zowel bij de Britse als de Amerikaanse generaals goed lag. Maar Alan Brooke oefende druk uit om Alexander in Italië te houden en te zeggen dat hij ongeschikt was voor zijn taak in Frankrijk. Alexander bleef dus belast met de leiding over de 15e Legergroep en keurde met steun van diverse geallieerde commandanten de controversiële bombardementen van Monte Cassino goed, wat resulteerde in een kleine opmars richting de Duitse Gustav-linie. Pas na vier pogingen om de Gustav-linie te doorbreken wisten de troepen van Alexander op te rukken en in juni 1944 Rome te bevrijden.

Alexander bleef bevelhebber van de 15th Army Group net als zijn opvolger de Allied Armies in Italy tot december 1944, toen hij het bevel overdroeg aan generaal Clark, en werd vervolgens supreme commander of the Allied Forces Headquarters, verantwoordelijk voor alle militaire operaties in het Middellandse Zeegebied. Alexander werd bevorderd tot veldmaarschalk. Hij werd beloond voor zijn verdiensten in Noord-Afrika en Italië en op 1 maart 1946 beloond met een peerage: Viscount Alexander of Tunis and Errigal in de County Donegal.

Na de oorlog werd Alexander gepolst om bevelhebber van het Britse leger te worden, maar de Canadese premier William Lyon Mackenzie King polste hem om gouverneur-generaal van Canada te worden. Alexander nam ontslag uit het leger en nam zijn positie op. Op 26 januari 1946 werd Alexander benoemd tot ridder-grootkruis in de Orde van Sint-Michaël en Sint-George.

Alexander werd op 12 april 1946 benoemd tot gouverneur-generaal van Canada. Eind 1946 werd hij ook benoemd tot Ridder in de Orde van de Kousenband. In 1949 werd de Dominion van Newfoundland opgenomen in Canada. Alexander bezocht als gouverneur-generaal onder andere in 1947 de Amerikaanse president Harry Truman en in juni 1948 de Braziliaanse president Eurico Gaspar Dutra. Alexander trad op 28 februari 1952 af als gouverneur-generaal van Canada.

Alexander werd door Churchill gevraagd om zijn minister van Defensie te worden in diens nieuwe regering. Op 14 maart 1952 werd hij benoemd tot graaf Alexander van Tunis, baron Rideau van Ottawa en Castle Derg door koningin Elizabeth II.

In 1954 trad Alexander af als minister, trok zich terug uit de politiek en werd in 1959 benoemd in de Order of Merit. Daarnaast was Alexander Lord Lieutenant of the County of London (1959-1965), grootmeester van de Orde van Sint-Michaël en Sint-George (1959-1967), Constable of the Tower of London (1960-1965) en Lord Lieutenant of Greater London (1965-1966).

Alexander stierf op 16 juni 1969 aan een geperforeerde aorta.

Militaire loopbaan

[bewerken | brontekst bewerken]

Onderscheidingen

[bewerken | brontekst bewerken]