• ih·rer
enkelvoud meervoud
mannelijk vrouwelijk onzijdig
nominatief er sie es sie
genitief seiner ihrer seiner ihrer
datief ihm ihr ihm ihnen
accusatief ihn sie es sie

ihrer

  1. van haar (genitief vrouwelijk enkelvoud van de derde persoon)
    «Er erbarmt sich ihrer
    Hij ontfermt zich over haar.
  2. van hen; ervan (genitief meervoud van de derde persoon)
    «Er erbarmt sich ihrer
    Hij ontfermt zich over hen / erover.