afspeten
- af·spe·ten
- samenstelling van af bw en speten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afspeten |
speette af |
afgespeet |
zwak -t | volledig |
afspeten
- overgankelijk van een spit afnemen
- Hij trachtte de bout af te speten.
- overgankelijk afspelden, geheel met spelden afzetten
- Zij speette alles af.
- Het woord 'afspeten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.