Category:Dutch transitive verbs
Jump to navigation
Jump to search
Newest and oldest pages |
---|
Newest pages ordered by last category link update: |
Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed to one or more grammatical objects.
- Category:Dutch ditransitive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states of two grammatical objects simultaneously, one direct and one indirect.
- Category:Dutch ergative verbs: Dutch ergative verbs: intransitive verbs that become causatives when used transitively.
Pages in category "Dutch transitive verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 2,873 total.
(previous page) (next page)E
F
- fabriceren
- fabrieken
- factureren
- falsificeren
- falsifiëren
- farmen
- fascineren
- faseren
- faxen
- fecunderen
- federaliseren
- feliciteren
- fêteren
- figureren
- fiksen
- fileparkeren
- filmen
- filteren
- filtreren
- financieren
- fixeren
- flansen
- flessen
- flikflooien
- flikken
- flikkeren
- flitsen
- fluisteren
- fluiten
- fnuiken
- föhnen
- fokken
- folteren
- foppen
- forceren
- formaliseren
- formatteren
- formeren
- formuleren
- forwarden
- fotograferen
- fotosoepen
- fouilleren
- fretten
- frituren
- fronsen
- frustreren
- funderen
- fusilleren
G
- gaan over
- galvaniseren
- gappen
- garanderen
- garen
- gaslighten
- gebaren
- gebieden
- gebruiken
- gedenken
- gedogen
- gedulden
- geen hoge pet op hebben van
- gehoorzamen
- gelasten
- geleiden
- gelieven
- gelijk hebben
- gelijkrichten
- geloven
- gemoeten
- generaliseren
- genereren
- genieten
- geraken
- geren
- geruststellen
- gerven
- geselen
- gespen
- gesteld zijn op
- getuigen
- gevangennemen
- gevangenzetten
- geven
- gevoelen
- gewaarworden
- gewagen
- gewinnen
- gieten
- gijzelen
- gireren
- glazen
- glijden
- goedkeuren
- googelen
- graven
- grieven
- grijpen
- grillen
- grimmelen
- grinden
- groeten
- gronden
- grootbrengen
- grunten
- gsm'en
- gunnen
H
- haasten
- hacken
- haken
- hakkelen
- hakken
- halen
- halveren
- hamsteren
- handelen
- handhaven
- hangen
- harden
- haten
- hebben
- hechten
- heien
- heil zien in
- heiligen
- heinen
- hekelen
- helen
- helpen
- helzen
- hemelen
- herbebossen
- herbegraven
- herbergen
- herbesmetten
- herbewapenen
- herdopen
- herdrukken
- herenigen
- herevalueren
- herinneren
- herleven
- heropenen
- heroverwegen
- herroepen
- hersenspoelen
- hertalen
- hertrouwen
- herwilderen
- het hebben over
- heten
- heugen
- hijsen
- hinderen
- hitsen
- hoeden
- hoetelen
- hoeven
- hollen
- honoreren
- hoppen
- horen
- hospitaliseren
- hosten
- houden
- houten
- hozen
- huisvesten
I
- imiteren
- imponeren
- in de bloemetjes zetten
- in de boot nemen
- in de gaten houden
- in de kiem smoren
- in de luren leggen
- in de pan hakken
- in de waagschaal stellen
- in de wacht slepen
- in de watten leggen
- in de wind slaan
- in elkaar zetten
- in het midden laten
- in het zonnetje zetten
- in kaart brengen
- in vraag stellen
- inblikken
- inboezemen
- inchecken